nl-1990-4113-add-ro-art-228-19-12-2003

Dieses Dokument ist Teil der Anfrage „Infringement proceedings 1990-1994

/ 14
PDF herunterladen
Kir COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN
vr vr
sr Wr
SECRETARIAAT-GENERAAL
ACCUSE DE RECEPTION  gulsc, 19 -12- 2008
NOM
(en caractäres d'imprimerie) SsGR003)D/ 233535

REWIE 7 I /ı2 / 3, HEURBS | MANENTE VERTEGENWOORDIGING

SIGNATURE Hermann-Debrouxlaan 48

In 1169 BRUSSEL

 

& J

 

Betreft: Aanvullend met redenen omkleed advies
Inbreuk nr. 1990/4113

Het Secretariaat-generaal doet U hierbij voor doorzending de tekst toekomen van het
aanvullende met redenen omklede advies dat de Commissie van de Europese
Gemeenschappen krachtens artikel 228 van het Verdrag tot oprichting van de Europese
Gemeenschap tot het Koninkrijk der Nederlanden richt, omdat het Koninkrijk der
Nederlanden maatregelen heeft genomen die slechts gedeeltelijk uitvoering geven aan het
arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 10 mei 2001 in
zaak C-152/98 betreffende het niet op de juiste wijze omzetten van artikel 7 van Richtlijn
76/464/EEG van de Raad van 4 mei 1976 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door

bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden
geloosd.

 
   

Voor de Secretaris-

 

Hermann Debrouxlaan 43

1180 BRUSESEZL

Bij. C(2003) 5117

Commission europ&enne - Bureau BREY 13/82, B-1049 - Bruxelles — Beigi&
Europese Commissie — Kantooradres : BREY 13/82, B-1049 Brussel - Belgi&
Telefoon: direkte lin 00-32 (0) 2 295.75.94. Telefooncentrale 00-32 (0) 2 299.11.11.
Telefax: 32 (0) 2 296.66.55.

http://europa.eu.int/icomm/secretariat_general
1

ir COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN
E08
we SECRETARIAAT-GENERAAL
x

 

 

 

Brussel, 1 9 -12- 2003
SG(2003)D/ 2 3 3 5 3 5

PERMANENTE VERTEGENWOORDIGING
VAN NEDERLAND BI DE EUROPESE UNIE
Hermann-Debrouxlaan 48

1160 _ BRUSSEL

Betreft: Aanvullend met redenen omkleed advies
Inbreuk nr. 1990/4113

Het Secretariaat-generaal doet U hierbij voor doorzending de tekst toekomen van het
aanvullende met redenen omklede advies dat de Commissie van de Europese
Gemeenschappen krachtens artikel 228 van het Verdrag tot oprichting van de Europese
Gemeenschap tot het Koninkrijk der Nederlanden richt, omdat het Koninkrijk der
Nederlanden maatregelen heeft genomen die slechts gedeeltelijk uitvoering geven aan het
arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 10 mei 2001 in
zaak C-152/98 betreffende het niet op de juiste wijze omzetten van artikel 7 van Richtlijn
76/464/EEG van de Raad van 4 mei 1976 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door

bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden
geloosd.

 

Bij. C(2003) 5117

Commission europ&enne - Bureau BREY 13/82, B-1049 - Bruxelles — Belgie
Europese Commissie — Kantooradres : BREY 13/82, B-1049 Brussel - Belgie
Telefoon: direkte liin 00-32 (0) 2 295.75.94. Telefooncentrale 00-32 (0) 2 299.11.11.
Telefax: 32 (0) 2 296.66.55.

http://europa.eu.int/comm/secretariat general
2

Pe COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN
yr Fr

r
>

“x
Kur

Brussel, 16/12/2003

1990/4113
C(2003) 5117

AANVULLEND MET REDENEN OMKLEED ADVIES

gericht tot het Koninkrijk der Nederlanden krachtens artikel 228 van het Verdrag tot
oprichting van de Europese Gemeenschap, omdat het Koninkrijk der Nederlanden
maatregelen heeft genomen die slechts gedeeltelijk uitvoering geven aan het arrest van
het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 10 mei 2001 in
zaak C-152/98 betreffende het niet op de juiste wijze omzetten van artikel 7 van Richtlijn
76/464/EEG van de Raad van 4 mei 1976 betreffende de verontreiniging veroorzaakt
door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap
worden geloosd
3

AANVULLEND MET REDENEN OMKLEED ADVIES

gericht tot het Koninkrijk der Nederlanden krachtens artikel 228 van het Verdrag tot

oprichting van de Europese Gemeenschap, omdat het Koninkrijk der Nederlanden
maatregelen heeft genomen die slechts gedeeltelijk uitvoering geven aan het arrest var
het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 10 mei 2001 in
zaak C-152/98 betreffende het niet op de juiste wijze omzetten van artikel 7 van Richtlijn

76/464/EEG van de Raad van 4 mei 1976 betreffende de verontreiniging veroorzaakt

door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap
worden geloosd

1. In zijn arrest van 10 mei 2001 in zaak C-152/98 (Commissie/Koninkrijk der
Nederlanden) stelt het Hof varı Justitie van de Europese Gemeenschappen het
volgende vast:

"Door voor het Scheldebekken niet alle maatregelen te nemen die nodig zijn ter
uitvoering van artikel 7 van Richtlijn 76/464/EEG var de Raad van 4 mei 1976
betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die
in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd, is het Koninkrijk
der Nederlanden de krachtens deze richtliin op hem rustende verplichtingen niet
nagekomen".

2. In artikel 228 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is
bepaald dat indien het Hof van Justitie vaststelt dat een lidstaat een der krachtens
het Gemeenschapsrecht op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen, deze
staat gehouden is die maatregelen te nemen, welke nodig zijn ter uitvoering van
het arrest van het Hof van Justitie.

In zijn beschikking van 28 maart 1980 (gevoegde zaken 24 en 97/80R, Commissie
/Frankrijk, Jurispr. 1980, blz. 1319, r.o. 16) overwoog het Hof:

"In het arrest van 13 juli 1972 (zaak 48/71, Commissie/Italie, Jurispr. 1972,
blz. 529), overwoog het Hof dat de vaststelling in een arrest dat ten aanzien var
de betrokken lidstaat gezag van gewijsde heeft, dat deze staat de krachtens het
Gemeenschapsrecht op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen, “voor de
bevoegde nationale autoriteiten een verbod van rechtswege meebrengt om een
met het Verdrag onverenigbaar verklaard nationaal voorschrift toe te passen,
alsmede eventueel de verplichting alle maatregelen te nemen om de volledige
doorwerking van het Gemeenschapsrecht te vergemakkelijken.” Hieruit volgt dat
door de enkele gelding van het arrest waarin de niet-nakoming wordt vastgesteld,
de betrokken lidstaat gehouden is alle passende maatregelen te nemen om zijn
verplichtingen na te komen, zonder dat hij daaraan ongeacht welke belemmering
in de weg kan leggen."

In zijn arrest van 6 november 1985 (zaak 131/84, Commissie/ltali, Jurispr. 1985,
blz. 3531) overwoog het Hof:

"Artikel 171 EEG-Verdrag (thans artikel 228 van het EG-Verdrag) zwijgt over de
termijn waarbinnen uitvoering aan een arrest moet worden gegeven. Het staat
echter vast, dat de uitvoering van een arrest terstond ter hand moet worden
genomen en binnen zo kort mogelijke termijn moet worden voltooid (...)".(zie ook

2
4

arresten van 4 juli 2000 in zaak C-387/97, r.o. 82, en van 25 november 2003 in
zaak C-278/01, r.o. 27).

Daar de bepalingen die het Koninkrijk der Nederlanden heeft vastgesteld en bij
schrijven van 3 augustus 2001 (ref. jiz-12501a) en 22 mei 2002 (ref. jiz-13449) en
tijdens een informeel bezoek aan de Commissie op 3 december 2001 ter kennis
van de Commissie heeft gebracht, slechts gedeeltelijk uitvoering geven aan het in
punt 1 genoemde arrest van het Hof, heeft de Commissie het Koninkrijk der
Nederlanden overeenkomstig de procedure van artikel 228 van het Verdrag tot
oprichting van de Europese Gemeenschap bij schrijven van 27 juni 2002 (ref.
SG(2002) D/220193) in de gelegenheid gesteld binnen twee maanden zijn
opmerkingen over dit onderwerp te maken.

Bij schrijven van 26 augustus 2002 (13796) heeft Nederland bevestigd dat het nog
niet volledig uitvoering had gegeven aan bovengenoemd arrest van het Hof van
Justitie. Gelet op het feit dat Nederland nog niet de nodige juridisch bindende
maatregelen had genomen die nodig zijn om uitvoering te geven aan
bovengenoemd arrest, heeft de Commissie overeenkomstig de procedure van
artikel 228 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap bij
schrijven van 19 december 2002 (ref. SG(2002) D/221050) een met redenen
omkleed advies aan het Koninkrijk der Nederlanden toegezonden.

Bij schrijven van 15 januari 2003 heeft Nederland de ontwikkelingen in verband
met de vaststelling van kwaliteitsdoelstellingen en een programma voor de
Westerschelde beschreven. Daarbij werd vermeld dat de maatregelen volgens de
planning uiterlijk eind januari 2003 zouden worden vastgesteld en gepubliceerd
en in werking zouden treden.

Bij schrijven van 11 februari 2003 deelt Nederland mee dat er op 3 februari 2003
een regeling was vastgesteld met kwaliteitsdoelstellingen voor de Westerschelde
en dat deze in werking was getreden. Hierin wordt tevens vermeld dat er ook een
programma is opgesteld en de brief bevat een afschrift van dit programma.

Op 17 februari 2003 is een vergadering gehouden tussen ambtenaren van de
Commissie en een delegatie uit Nederland en tijdens deze vergadering zijn de
maatregelen voor de uitvoering van het arrest besproken.

Bij e-mail van 21 mei 2003 heeft het Nederlandse Ministerie van Verkeer en
Waterstaat meegedeeld dat de regeling en het programma aan het Parlement, de
instanties voor waterbeheer in de regio Westerschelde en de relevante
toezichthoudende instanties waren overgemaakt.

Op basis van de door Nederland verstrekte informatie is de Commissie van
mening dat er ten aanzien van de inhoud van de regeling en het programma geen
redenen zijn om de lopende inbreukprocedure voort te zetten. De Commissie is
echter van mening dat er onvolkomenheden zijn ten aanzien van de formele
vaststelling en de bekendmaking van het programma en brengt derhalve
overeenkomstig de procedure van artikel 228 van het Verdrag tot oprichting van
de Europese Gemeenschap dit aanvullende met redenen omklede advies uit.

De op basis van artikel 7 van Richtlijn 76/464/EEG vastgestelde programma's

maken deel uit van de tenuitvoerlegging van deze richtlijn. Dit betekent dat deze
3
5

10.

maatregelen moeten voldoen aan de eisen die in dit opzicht door het
Gemeenschapsrecht worden gesteld. In zijn arrest van 27 februari 2003 (zaak C-
415/01, Commissie/Belgi&) overwoog het Hof:

"dat volgens vaste rechtspraak de bepalingen van een richtliin moeten worden
uitgevoerd met een onbetwistbare dwingende kracht en met de specificiteit,
nauwkeurigheid en duidelijkheid die nodig zijn om te voldoen aan het vereiste van
rechtszekerheid (zie met name arrest van 17 mei 2001, Commissie/Italie, C-
159/99, Jurispr. blz. I-4007, punt 32). Het rechtszekerheidsbeginsel vereist een
adequate bekendmaking var krachtens een communautaire regelgeving
vastgestelde nationale maatregelen zodat de door dergelijke maatregelen
geraakte rechtssubjecten in staat ziin de omvang van hun rechten en
verplichtingen op het door het gemeenschapsrecht beheerste gebied te kennen (Zie
arrest van 20 juni 2002, Mulligan e.a., C-313/99, Jurispr. blz. I-5719, punten 51
en 52)."

Ten aanzien van de voorwaarde dat het programma formeel moet worden
vastgesteld in een juridisch bindend instrument, heeft de Commissie slechts
informatie ontvangen dat er een programma op basis van artikel 7 van Richtlijn
76/464/EEG is opgesteld. De door Nederland verschafte tekst van het programma
bevat het opschrift van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Er zijn echter
geen aanwijzingen dat het programma overeenkomstig de voorschriften formeel
in een juridisch bindend instrument is vastgesteld.

Ten aanzien van de voorwaarde van een adequate bekendmaking var het
programma is de Commissie meegedeeld dat de publicatie van de regeling in de
"Staatscourant" een verwijzing naar het programma bevat en dat het programma is
overgemaakt aan de Tweede Kamer van het Parlement, aan de instanties voor
waterbeheer in de regio Westerschelde en aan de relevante toezichthoudende
instanties (VROM-Inspectie en Inspectie Verkeer en Waterstaat). Tevens wordt
vermeld dat elke burger een afschrift van het programma kan vragen.

De Commissie stelt vast dat de referentie in de Staatscourant in de toelichting van
de regeling is opgenomen en dat daar slechts wordt vermeld dat er een programma
ter uitvoering van artikel 7 van de richtliin voor de Westerschelde wordt
opgesteld.

De Commissie is van mening dat de beperkte bekendmaking van het programma
niet voldoet aan het vereiste van rechtszekerheid dat er een adequate
bekendmaking moet zijn zodat degenen die door de maatregelen geraakt worden,
in staat ziin de omvang van hun rechten en verplichtingen op dit gebied te kennen.
In deze context dient bijvoorbeeld te worden opgemerkt dat het programma de
basis vormt voor de vaststelling van emissienormen in de voorafgaande
vergunningen krachtens artikel 7 van de richtlijn.

Gezien het bovenstaande moet de Commissie vaststellen dat het Koninkrijk der
Nederlanden nog niet alle maatregelen heeft genomen welke nodig zijn ter
uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie van 10 mei 2001 in
zaak C-152/98 betreffende het niet op de juiste wijze omzetten van artikel 7 van
Richtlijn 76/464/EEG van de Raad van 4 mei 1976 betreffende de verontreiniging
6

veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de
Gemeenschap worden geloosd.

OM DEZE REDENEN

BRENGT DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

na het Koninkrijk der Nederlanden bij brief van 27 juni 2002 (ref. SG(2002) D/220193)
in de gelegenheid te hebben gesteld zijn opmerkingen te maken en gezien het antwoord
van de regering van het Koninkrijk der Nederlanden var 26 augustus 2002 (ref.
SG(2002)A/09121), en als aanvulling op het met redenen omklede advies var
19 december 2002 (ref. SG(2002)D/221050), en gezien de antwoorden van de regering
van het Koninkrijk der Nederlanden van 15 januari 2003 (ref. SG(2003)A/00743) en
11 februari 2003 (ref. SG(2003)A/01726),

HET in artikel 228, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
bedoelde

AANVULLENDE MET REDENEN OMKLEDE ADVIES UIT

dat het Koninkrijk der Nederlanden, door niet alle maatregelen te nemen welke nodig zijn
ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
van 10 mei 2001 in zaak C-152/98 betreffende het niet op de juiste wijze omzetten van
artikel 7 van Richtliin 76/464/EEG van de Raad varı 4 mei 1976 betreffende de
verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu
van de Gemeenschap worden geloosd, een krachtens artikel 228 van het Verdrag tot
oprichting van de Europese Gemeenschap op hem rustende verplichting niet is
nagekomen.

Krachtens artikel 228, lid2, van het Verdrag tot oprichting var de Europese
Gemeenschap verzoekt de Commissie het Koninkrijk der Nederlanden de nodige
maatregelen te nemen om dit aanvullende met redenen omklede advies op te volgen door
binnen cen termijn van twee maanden na de ontvangst ervan de maatregelen te nemen
welke nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie van 10 mei 2001 in
zaak C-152/98 betreffende het niet op de juiste wijze omzetten van artikel 7 van Richtlijn
76/464/EEG van de Raad varı 4 mei 1976 betreffende de verontreiniging veroorzaakt
door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap
worden geloosd

De Commissie vestigt voorts de aandacht van de regering van het Koninkrijk der
Nederlanden op de geldboetes die het Hof van Justitie krachtens artikel 228, lid 2, van
het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap kan opleggen aan een lidstaat
die zijn arrest niet is nagekomen.
7

Krachtens genoemd artikel vermeldt de Commissie, wanneer zij de zaak voor het Hof
van Justitie brengt, het bedrag var de door de betrokken lidstaat te betalen forfaitaire som
of dwangsom die zij in de gegeven omstandigheden passend acht.

Gedaan te Brussel, 16/12/2003

Voor de Commissie,

Margot WALLSTRÖM
Lid van de Commissie

CONFORM HET BESLUIT VANDE |
COMMISSIE
8

Pe COMMISSION OF THE EUROPEAN COMMUNITIES
%r

nr
myr

De

Brussels,

1990/4113
co)

ADDITIONAL REASONED OPINION

addressed to the Kingdom of the Netherlands under Article 228 of the Treaty establishing
the European Community on account of the inadequacy of the measures taken by the
Kingdom ofthe Netherlands to comply with the judgment ofthe Court of Justice of the
European Communities, dated 10.05.2001, in Case C-152/98 concerning the failure to
correctly transpose Article 7 of Council Directive 76/464/EEC of 4 May 1976 on
pollution caused by certain dangerous substances discharged into the aquatic environment
ofthe Community
9

ADDITIONAL REASONED OPINION

addressed to Kingdom of the Netherlands under Article 228 of the Treaty establishing the
European Community on account of the inadequacy of the measures taken by the Kingdom
of the Netherlands to comply with the judgment of the Court of Justice of the European
Communities, dated 10.05.2001, in Case C-152/98 concerning the failure to correctly
transpose Article 7 of Council Directive 76/464/EEC of 4 May 1976 on pollution caused
by certain dangerous substances discharged into the aquatic environment of the
Community

1. The judgement by the Court of Justice of the European Communities of
10.05.2001 in Case C-152/98 concerning Commission/Kingdom of the
Netherlands states that:

"by failing to adopt for the Scheldt basin all the measures necessary to transpose
Article 7 of Council Directive 76/464/EEC of 4 May 1976 on pollution caused by
certain dangerous substances discharged into the aquatic environment of the
Community, the Kingdom of the Netherlands has failed to fulfil its obligations
under that directive".

2. Under Article 228 of the Treaty establishing the European Community, if the
Court of Justice finds that a Member State has failed to fulfil an obligation under
the Treaty, the State is required to take the necessary measures to comply with the
judgment ofthe Court of Justice.

In its Order of 28 March 1980 (Joined Cases 24 and 97/80 R, Commission v
France [1980] ECR 1319, at paragraph 16 of the operative part), the Court stated
that: "As the Court held in its judgment of 13 July 1972 in Case 48/71,
Commission of the European Communities v Italian Republic [1972] ECR 527,
the finding in a judgment having the force of res judicata that the Member State
concerned has failed to fulfil its obligations under Community law amounts to "a
prohibition having the full force of law on the competent national authorities
against applying a national rule recognized as incompatible with the Treaty and,
if the circumstances so require, an obligation on them to take all appropriate
measures to enable Community law to be fully applied". It follows that by reason
solely of the judgment declaring the Member State to be in default, the State
concerned is required to take the necessary measures to remedy its default and
may not create any impediment whatsoever."

In its judgment of 6November 1985 (Case 131/84 Commission v Italy
[1985] ECR 3531, at paragraph 7 of the operative part), the Court also held that
"Article 171 of the EEC Treaty (now Article 228 EC) does not lay down a time-
limit within which a judgment must be complied with. However, it is well
established that the implementation of a judgment must be commenced
immediately and must be completed as soon as possible" (see also the judgements
of 4 July 2000 in case C-387/97, paragraph 82, and of 25 November 2003 in case
C-278/01, Paragraph 27).

3. In view of the fact that the information provided by the Kingdom of the
Netherlands and communicated to the Commission by letters of 3.08.2001 (jiz-
12501a) and 22.05.2002 (jiz-13449), and during an informal visit to the

Commission on 3.12.2001, do not constitute full and correct compliance with the
2
10

Zur nächsten Seite